2 Corinthiërs 10:11

11 Dezulke bedenke dit, dat hoedanigen wij zijn in het woord door brieven, als wij afwezig zijn, wij ook zodanigen zijn inderdaad, als wij tegenwoordig zijn.

2 Corinthiërs 10:11 Meaning and Commentary

2 Corinthians 10:11

Let such an one think this
The apostle seems to have in view some one particular person, though he does not choose to name him, who had more especially reproached him after this manner; and who was either one of the members of this church, or rather one of the false apostles: and so in the foregoing verse, instead of "say they", in which way both the Syriac and Vulgate Latin read, and is followed in our version, it is in the original text (fhsi) , "says he", or "he says"; and so a certain particular person seems designed in ( 2 Corinthians 11:4 ) whom the apostle would have to know and conclude with himself, and of which he might fully assure himself, that such as we are in word by letters, when we are absent, such will be also in deed, when we are present: he threatens the calumniator, that he should find him, to his sorrow, the same man present as absent; that what he sent by letters, should be found to be fact, when he came again; whose coming would not be with all that tenderness and gentleness, as when he first preached the Gospel to them, for which there was then a reason; since he and others had swerved from the truths of the Gospel, and the right ways of God, which would require the severity he threatened them with, and the execution of which might be depended upon.

2 Corinthiërs 10:11 In-Context

9 Opdat ik niet zou schijnen, alsof ik u door de brieven wilde verschrikken.

10 Want de brieven (zeggen zij) zijn wel gewichtig en krachtig; maar de tegenwoordigheid des lichaams is zwak, en de rede is verachtelijk.

11 Dezulke bedenke dit, dat hoedanigen wij zijn in het woord door brieven, als wij afwezig zijn, wij ook zodanigen zijn inderdaad, als wij tegenwoordig zijn.

12 Want wij durven onszelven niet rekenen of vergelijken met sommigen, die zichzelven prijzen; maar deze verstaan niet, dat zij zichzelven met zichzelven meten, en zichzelven met zichzelven vergelijken.

13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat; maar dat wij, naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen.