2 Corinthiërs 12:20

20 Want ik vrees, dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet enigszins zal vinden zodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zodanig als gij niet wilt; dat er niet enigszins zijn twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, beroerten;

2 Corinthiërs 12:20 Meaning and Commentary

2 Corinthians 12:20

For I fear lest when I come
This fear arose from his fatherly affection for them, and care of them:

I shall not find you such as I would;
truly penitent for former sins, thoroughly reformed in life and manners, zealous for God, Christ, and the Gospel, and hearty lovers of one another:

and that I shall be found unto you such as ye would not;
sharp in his reproofs and admonitions, severe in his corrections and censures, and lawfully using the authority he had from Christ, to punish incorrigible offenders:

lest there be debates;
or "strifes", or contentions among them, about words to no profit, or about their ministers, as before; one being for Paul, and another for Apollos, and another for Cephas:

envyings:
at each other's gifts, or "jealousies" of one another, and evil surmisings:

wraths;
breaking out into words and actions, which discover hatred of mind, a malignant spirit, quite contrary to that of the Gospel:

strifes:
law suits before heathen magistrates; contentions in the church who shall be greatest; or about lesser matters of religion, or things indifferent, vain, and trifling, and kept up merely for the sake of victory:

backbitings;
speaking evil of one another, detracting from, hurting, or taking away each other's character and good name:

whisperings;
secretly sowing discords among friends, and privately suggesting evil things of each other:

swellings;
with pride and conceit of themselves, because of their riches, learning, and eloquence, and looking with disdain upon others:

tumults;
at church meetings, interrupting one another, going into parties, and making rents and schisms.

2 Corinthiërs 12:20 In-Context

18 Ik heb Titus gebeden, en den broeder medegezonden; heeft ook Titus van u zijn voordeel gezocht? Hebben wij niet in denzelfden geest gewandeld? Hebben wij niet gewandeld in dezelfde voetstappen?

19 Meent gij wederom, dat wij ons bij u verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid van God in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw stichting.

20 Want ik vrees, dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet enigszins zal vinden zodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zodanig als gij niet wilt; dat er niet enigszins zijn twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, beroerten;

21 Opdat wederom, als ik zal gekomen zijn, mijn God mij niet vernedere bij u, en ik rouw hebbe over velen, die te voren gezondigd hebben, en die zich niet bekeerd zullen hebben van de onreinigheid, en hoererij, en ontuchtigheid, die zij gedaan hebben.