2 Koningen 11:3

3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.

2 Koningen 11:3 Meaning and Commentary

2 Kings 11:3

And he was with her hid in the house of the Lord six years,
&c.] In the temple; not in the holy of holies, as Jarchi, but in a chamber of the priests and Levites, of which there were several in a temple, as Kimchi, and others; and the husband of Jehosheba, being high priest, had one of them for his own use; and here the child was hid six years, so that he was but a year old when he was first taken and preserved, for he was made king when seven years of age, ( 2 Kings 11:21 ) ,

and Athaliah did reign over the land;
the only instance we hear of a woman reigning in Israel, and this was not by right, but by usurpation; and so, according to the Jewish canons, a woman might not rule; which thus runs ^F1, they do not set a woman in the kingdom, as it is said, ( Deuteronomy 17:15 ) , "a king over them", not a queen; and so, in all places of power and authority in Israel, they put in them none but a man.

---

FOOTNOTES:

F1 Maimon. Hilchot Melachim, c. 1. sect. 5.

2 Koningen 11:3 In-Context

1 Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om.

2 Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, zettende hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, dat hij niet gedood werd.

3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.

4 In het zevende jaar nu zond Jojada, en nam de oversten van honderd met de hoofdmannen, en met de trawanten, en hij bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN; en hij maakte een verbond met hen, en hij beedigde hen in het huis des HEEREN, en hij toonde hun den zoon des konings.

5 En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen de wacht waarnemen van het huis des konings;