2 Kronieken 11:20

20 En na haar nam hij Maacha, de dochter van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attai, en Ziza, en Selomith.

2 Kronieken 11:20 Meaning and Commentary

2 Chronicles 11:20

And after he took Maacah the daughter of Absalom
Thought by some to be Absalom the son of David, his father's brother, and his uncle, and so married his cousin; but Absalom seems to have had but one daughter, whose name was Tamar, ( 2 Samuel 14:27 ) , and the name of this man is different from his; he is called Abishalom, ( 1 Kings 15:2 )

and Uriel of Gibeah;
( 2 Chronicles 13:2 ) , of the tribe of Benjamin, whereas Absalom was of the tribe of Judah:

which bare him Abijah, and Attai, and Ziza, and Shelomith:
Abijah the firstborn, and who was successor in the kingdom, is the same with Abijam, ( 1 Kings 14:31 ) of the rest we nowhere else read.

2 Kronieken 11:20 In-Context

18 En Rehabeam nam zich, benevens Mahalath, de dochter van Jerimoth, den zoon van David, ter vrouwe Abihail, de dochter van Eliab, den zoon van Isai,
19 Dewelke hem zonen baarde, Jeus, en Semaria, en Zaham.
20 En na haar nam hij Maacha, de dochter van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attai, en Ziza, en Selomith.
21 En Rehabeam had Maacha, Absaloms dochter, liever dan al zijn vrouwen en zijn bijwijven; want hij had achttien vrouwen genomen, en zestig bijwijven; en hij gewon acht en twintig zonen en zestig dochteren.
22 En Rehabeam stelde Abia, den zoon van Maacha, tot een hoofd, om een overste te zijn onder zijn broederen; want het was om hem koning te maken.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.