2 Samuël 4:3

3 En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen tot op dezen dag.

2 Samuël 4:3 Meaning and Commentary

2 Samuel 4:3

And the Beerothites fled to Gittaim, and were sojourners there
until that day.
] At the death of Saul, when many of the Israelites deserted their cities, and left them to the Philistines, ( 1 Samuel 31:7 ) ; and so the inhabitants of Beeroth forsook their city, which was near the Philistines, and went to Gittaim, a city in the same tribe, though a little further off, see ( Nehemiah 11:33 ) .

2 Samuël 4:3 In-Context

1 Als nu Sauls zoon hoorde, dat Abner te Hebron gestorven was, werden zijn handen slap, en gans Israel werd verschrikt.
2 En Sauls zoon had twee mannen, oversten van benden; de naam des enen was Baena, en de naam des anderen Rechab, zonen van Rimmon, den Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beeroth werd aan Benjamin gerekend.
3 En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen tot op dezen dag.
4 En Jonathan, Sauls zoon, had een zoon, die geslagen was aan beide voeten; vijf jaren was hij oud als het gerucht van Saul en Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn voedster hem opnam, en vluchtte; en het geschiedde, als zij haastte, om te vluchten, dat hij viel en kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth.
5 En de zonen van Rimmon: den Beerothiet, Rechab en Baena, gingen heen, en kwamen ten huize van Isboseth, als de dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede, in den middag.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.