Daniël 9:19

19 O Heere, hoor! o Heere, vergeef! o Heere, merk op en doe het, vertraag het niet! Om Uws Zelfs wil, o mijn God! Want Uw stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd.

Daniël 9:19 Meaning and Commentary

Daniel 9:19

O Lord, hear; O Lord, forgive
That is, hear the prayers and supplications that have been presented, and forgive the sins that have been confessed; show both, by removing present calamities, and restoring to former prosperity and privileges: O Lord, hearken, and do;
not only listen to what has been said, and give an answer by speaking, but work salvation and deliverance: defer not, for thine own sake, O my God;
these words seem to be directed to Christ the Son of God, and who is the true God, and the God of his people; who is three times in this verse before called Adonai, for whose sake prayer and supplication were made, ( Daniel 9:17 ) and here again, for his own sake, he is entreated not to "defer" the fulfilment of the promise of delivering the Jews from their captivity in Babylon, the seventy years being now up, or just expiring; and also that he would not defer his own coming for the redemption of his people, which no doubt Daniel had in his mind, and was wishing and waiting for: for thy city and thy people are called by thy name;
Jerusalem, the city of the great King, Christ, and a type of his church and people, who are also called by his name, and call upon him.

Daniël 9:19 In-Context

17 En nu, o onze God! hoor naar het gebed Uws knechts, en naar zijn smekingen; en doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is; om des HEEREN wil.

18 Neig Uw oor, mijn God! en hoor, doe Uw ogen op, en zie onze verwoestingen, en de stad, die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn.

19 O Heere, hoor! o Heere, vergeef! o Heere, merk op en doe het, vertraag het niet! Om Uws Zelfs wil, o mijn God! Want Uw stad, en Uw volk is naar Uw Naam genoemd.

20 Als ik nog sprak, en bad, en beleed mijn zonde, en de zonde mijns volks van Israel, en mijn smeking nederwierp voor het aangezicht des HEEREN, mijns Gods, om des heiligen bergs wil mijns Gods;

21 Als ik nog sprak in het gebed, zo kwam de man Gabriel, die ik in het begin in een gezicht gezien had, snellijk gevlogen, mij aanrakende, omtrent den tijd des avondoffers.