Deuteronomium 1:20

20 Toen zeide ik tot ulieden: Gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven zal.

Deuteronomium 1:20 Meaning and Commentary

Deuteronomy 1:20

And I said unto you, you are come unto the mountain of the
Amorites
Which was inhabited by them, and was one of the seven nations the Israelites were to destroy, and possess their land, and which lay on the southern part of the land of Canaan:

which the Lord our God doth give unto us;
not the mountain only, but the whole country of that people, and even all the land of Canaan.

Deuteronomium 1:20 In-Context

18 Alzo gebood ik u te dier tijd alle zaken, die gij zoudt doen.
19 Toen vertogen wij van Horeb, en doorwandelden die gans grote en vreselijke woestijn, die gij gezien hebt, op den weg van het gebergte der Amorieten, gelijk de HEERE, onze God, ons geboden had; en wij kwamen tot Kades-Barnea.
20 Toen zeide ik tot ulieden: Gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven zal.
21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; trekt op, bezit het erfelijk, gelijk als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft; vreest niet, en ontzet u niet.
22 Toen naderdet gij allen tot mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden, die ons het land uitspeuren, en ons bescheid wederbrengen, wat weg wij daarin optrekken zullen, en tot wat steden wij komen zullen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.