Deuteronomium 4:19

19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt, en hen dient; dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld.

Deuteronomium 4:19 Meaning and Commentary

Deuteronomy 4:19

And lest thou lift up thine eyes unto heaven
The starry heaven, which to do in itself is not sinful; and may be lawfully and commendably done, to raise admiration at the wonderful works of God in them, and lead to adore the author of them: but if not guarded against may be ensnaring:

and when thou seest the sun and the moon, and the stars, [even] all the
host of heaven;
those bright luminaries, so glorious to behold, and so useful and beneficial to the earth, and the inhabitants of it:

shouldest be driven to worship them, and serve them;
should have an impulse on their minds and their hearts, be inclined and drawn to the worship of them, partly by considering their splendour, glory, and usefulness, and partly by the example of others; for the worshipping of these seems to be and is the first kind of idolatry men gave into, at least it was very ancient; see ( Job 31:26 Job 31:27 ) ,

which the Lord thy God hath divided unto all nations under the whole
heaven;
the sun and the moon by their constant revolutions visit all the parts of the world, and stars are fixed in both hemispheres, so that all nations of the earth receive the benefit and advantage of all these heavenly bodies; but were never designed to be the objects of their worship, as might be learnt from their being divided to them, sometimes one part of the earth enjoying them, and then another, and not present with them all at one and the same time, which, if deities, would have been necessary; see ( Psalms 19:6 ) ( Matthew 5:45 ) .

Deuteronomium 4:19 In-Context

17 De gedaante van enig beest, dat op de aarde is; de gedaante van enigen gevleugelden vogel, die door den hemel vliegt;

18 De gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante van enigen vis, die in het water is onder de aarde;

19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt, en hen dient; dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld.

20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen, en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd; opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is.

21 Ook vertoornde Zich de HEERE over mij, om ulieder woorden; en Hij zwoer, dat ik over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen in dat goede land, dat de HEERE, uw God, u ter erfenis geven zal.