Genesis 14:19

19 En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit!

Genesis 14:19 Meaning and Commentary

Genesis 14:19

And he blessed him
Melchizedek blessed Abram, which was one part of his office as a priest, to wish and pray for a blessing on others, see ( Numbers 6:23 ) and herein typified Christ, who really blesses or confers blessings on all his people, even spiritual blessings, such as redemption, remission of sins, and justifying righteousness, adoption, and eternal life: and said, blessed [be] Abram of the most high God;
that is, may he be blessed by him who is the most high God, with all kind of blessings, both temporal and spiritual; or he declares him to be blessed of him, as he undoubtedly was, or foretells that he would be, as was certainly his case: and another epithet of God is added, which abundantly shows he was able to bless him, since he is the possessor of heaven and earth;
is the Maker of both, and has a right to dispose of all things in them, both heavenly and earthly.

Genesis 14:19 In-Context

17 En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings.

18 En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods.

19 En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit!

20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles.

21 En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have voor u.