Genesis 14:6

6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is.

Genesis 14:6 Meaning and Commentary

Genesis 14:6

And the Horites in their Mount Seir
Or the Horim who dwelt in Mount Seir, so called from Seir the Horite, who continued here till they were drove out by the sons of Esau or Edom, from whom their country was afterwards called Edom or Idumea, see ( Genesis 36:20-30 ) ( Deuteronomy 2:12 Deuteronomy 2:22 ) ; unto Elparan, which [is] by the wilderness;
so far these Horites inhabited, and the four kings smote all they met with unto this place, which was either the plain or oak of Paran, near a wilderness of the same name; the wilderness of Arabia, through which the Israelites travelled forty years, in their way to Canaan.

Genesis 14:6 In-Context

4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-Laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielen zij af.
5 Zo kwam Kedor-Laomer in het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim;
6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is.
7 Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-Mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-Thamar woonde.
8 Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het dal Siddim,
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.