Genesis 20:2

2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg.

Genesis 20:2 Meaning and Commentary

Genesis 20:2

And Abraham said of Sarah his wife, she [is] my sister
This he gave out in all conversation he came into, and said it to every one that asked who she was, which was little better than a lie; it at least was an equivocation and deception, and not at all justifiable, and tended to expose his wife's chastity, and discovered a distrust of divine Providence; the same infirmity be had given way to, and the same evil he had fallen into in Egypt, ( Genesis 12:11-20 ) , and therefore was the more inexcusable now; good men not only fall into sin, but have their relapses: and Abimelech king of Gerar sent and took Sarah;
having heard or seen what a beautiful woman. Sarah was, though ninety years of age, having never bore children; and understanding she was a single person, sent his servants to take her, and bring her to his house, in order to be his wife, which seems to be done with some kind of force; and it can hardly be thought that Abraham and Sarah would freely agree to it, at least it must be done with reluctance on their parts. Whether Abimelech was the first king of Palestine of this name, is not certain; if he was, which is not improbable, it became usual afterwards for the kings thereof to be so called, as Pharaoh was a common name to the kings of Egypt; it signifies "father" and "king", as kings should be the fathers of their people.

Genesis 20:2 In-Context

1 En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar.
2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg.
3 Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd.
4 Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden?
5 Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.