Genesis 25:11

11 En het geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, zegende; en Izak woonde bij de put Lachai-Roi.

Genesis 25:11 Meaning and Commentary

Genesis 25:11

And it came to pass, after the death of Abraham, that God
blessed his son Isaac
Yet more and more, both with spiritual and temporal blessings; showing hereby, that, though Abraham was dead, he was not unmindful of his covenant, which should be established with Isaac, ( Genesis 17:19 ) ( Genesis 22:17 Genesis 22:18 ) :

and Isaac dwelt by the well Lahairoi;
which was near the wilderness of Beersheba and Paran, where Ishmael dwelt; so that they were not far from one another, see ( Genesis 16:14 ) ( Genesis 21:14 Genesis 21:21 ) .

Genesis 25:11 In-Context

9 En Izak en Ismael, zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela, in den akker van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, welke tegenover Mamre is;
10 In den akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht had, daar is Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw.
11 En het geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, zegende; en Izak woonde bij de put Lachai-Roi.
12 Dit nu zijn de geboorten van Ismael, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische, dienstmaagd van Sara, Abraham gebaard heeft.
13 En dit zijn de namen der zonen van Ismael, met hun namen naar hun geboorten. De eerstgeborene van Ismael, Nabajoth; daarna Kedar, en Adbeel, en Mibsam,
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.