Genesis 26:19

19 De knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar een put van levend water.

Genesis 26:19 Meaning and Commentary

Genesis 26:19

And Isaac's servants digged in the valley
In the valley of Gerar, as the Septuagint version expresses it: and found there a well of springing water;
or "living water" F12, which continually flows, as Aben Ezra rightly interprets it: hence this phrase is used of the perpetual and ever living graces of the Spirit of God, ( John 4:10 John 4:11 ) ( 7:38 ) .


FOOTNOTES:

F12 (Myyx Mym) "aquarum viventium", Pagninus, Montanus, Drusius.

Genesis 26:19 In-Context

17 Toen toog Izak van daar, en hij legerde zich in het dal van Gerar, en woonde aldaar.
18 Als nu Izak wedergekeerd was, groef hij die waterputten op, die zij ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen naar de namen, waarmede zijn vader die genoemd had.
19 De knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar een put van levend water.
20 En de herders van Gerar twistten met Izaks herders, zeggende: Dit water hoort ons toe! Daarom noemde hij de naam van die put Esek, omdat zij met hem gekeven hadden.
21 Toen groeven zij een andere put, en daar twistten zij ook over; daarom noemde hij deszelfs naam Sitna.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.