Genesis 27:35

35 En hij zeide: Uw broeder is gekomen met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen.

Genesis 27:35 Meaning and Commentary

Genesis 27:35

And he said, thy brother came with subtilty
The Targums of Onkelos and Jonathan, and so Jarchi, interpret it, "with wisdom", taking it in a good sense, and as excusing the fact; or rather commending it, as if it was wisely and prudently managed; but the word signifies fraud and deceit, and so it must be understood; though it may be Isaac says this, not so much to blame Jacob for what he had done, as to excuse himself to Esau, that he did not intend to give the blessing from him, but that he was imposed upon through the craft and subtilty of his brother, who feigned himself to be Esau; pretending he had been hunting, and had had wonderful success, and had got venison, and had prepared it; and came with goat, skins upon his hands and neck, that he might seem to be hairy as Esau was, and by these artful tricks he had deceived him, and therefore Esau could not blame him for what he had done: and hath taken away thy blessing;
which belonged to him as the firstborn, and he expected to have, and Isaac intended to have given it to him.

Genesis 27:35 In-Context

33 Toen verschrikte Izak met zeer grote verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal hij gezegend wezen.

34 Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!

35 En hij zeide: Uw broeder is gekomen met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen.

36 Toen zeide hij: Is het niet omdat men zijn naam noemt Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen? mijn eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen! Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden?

37 Toen antwoordde Izak, en zeide tot Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, en al zijn broeders heb ik hem tot knechten gegeven; en ik heb hem met koorn en most ondersteund; wat zal ik u dan nu doen, mijn zoon?