Genesis 29:5

5 En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem.

Genesis 29:5 Meaning and Commentary

Genesis 29:5

And he said unto them, know ye Laban the son of Nahor?
&c.] He was the son of Bethuel, and grandson of Nahor; grandsons being called the sons of their grandfather; and Nahor might be more known than Bethuel, Haran being Nahor's city, ( Genesis 24:10 ) ; and not Bethuel his mother's father, but Laban her brother is inquired after; perhaps Bethuel was dead, and Laban was the head of the family, and well known, and it was to him he was sent: and they said, we know him;
perfectly well; he lives in our city, and is our neighbour.

Genesis 29:5 In-Context

3 En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats.
4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van Haran.
5 En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem.
6 Voorts zeide hij tot hen: Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, komt met de schapen.
7 En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het is geen tijd, dat het vee verzameld worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt dezelve.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.