Genesis 47:13

13 En er was geen brood in het ganse land; want de honger was zeer zwaar: zodat het land van Egypte en het land Kanaan raasden vanwege dien honger.

Genesis 47:13 Meaning and Commentary

Genesis 47:13

And [there was] no bread in all the land
The land of Egypt and the parts adjacent, but in Pharaoh's storehouses, all being consumed that were in private hands the first two years of the famine: for the famine [was] very sore;
severe, pressed very hard: so that the land of Egypt, and [all] the land of Canaan, fainted by
reason of the famine;
that is, the inhabitants of both countries, their spirits sunk, as well as their flesh failed for want of food: or "raged" ^F2; became furious, and were like madmen, as the word signifies; according to Kimchi ^F3, they were at their wits' end, knew not what to do, as Aben Ezra interprets it, and became tumultuous; it is much they had not in a violent manner broke open the storehouses of corn, and took it away by force; that they did not must be owing to the providence of God, which restrained them, and to the care and prudence of Joseph as a means, who, doubtless, had well fortified the granaries; and very probably there were a body of soldiers placed everywhere, who were one of the three parts or states of the kingdom of Egypt, as Diodorus Siculus ^F4 relates; to which may be added, the mild and gentle address of Joseph to the people, speaking kindly to them, giving them hopes of a supply during the famine, and readily relieving them upon terms they could not object to.

---

FOOTNOTES:

F2 (hlt) "insanivit vel acta fuit in rahiem", Vatablus; "furebat", Junius & Tremellius, Piscator.
F3 In Sepher Shorash rad (hhl) ; so Ben Melech in loc.
F4 Bibliothec. l. 1. p. 67.

Genesis 47:13 In-Context

11 En Jozef bestelde voor Jakob en zijn broederen woningen, en hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao geboden had.

12 En Jozef onderhield zijn vader, en zijn broeders, en het ganse huis zijns vaders, met brood, tot den mond der kinderkens toe.

13 En er was geen brood in het ganse land; want de honger was zeer zwaar: zodat het land van Egypte en het land Kanaan raasden vanwege dien honger.

14 Toen verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypteland en in het land Kanaan gevonden werd, voor het koren, dat zij kochten; en Jozef bracht dat geld in Farao's huis.

15 Als nu het geld uit Egypteland en uit het land Kanaan verdaan was, kwamen al de Egyptenaars tot Jozef, zeggende: Geef ons brood; want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven? want het geld ontbreekt;