Genesis 48:8

8 En Israel zag de zonen van Jozef, en zeide: Wiens zijn deze?

Genesis 48:8 Meaning and Commentary

Genesis 48:8

And Israel beheld Joseph's sons
Ephraim and Manasseh, of whom he had been speaking as if they were absent, and he might not know until now that they were present, for his eyes were dim that he could not see clearly, ( Genesis 49:10 ) ; he saw two young men standing by Joseph, but knew not who they were, and therefore asked the following question: and said, who [are] these?
whose sons are they? the Targum of Jonathan is,

``of whom were these born to thee?''
as if he knew them to be his sons, only inquired who the mother of them was; but the answer shows he knew them not to be his sons, and as for his wife, he could not be ignorant who she was.

Genesis 48:8 In-Context

6 Maar uw geslacht, dat gij na hen zult gewinnen, zullen uwe zijn; zij zullen naar hunner broederen naam genoemd worden in hun erfdeel.
7 Toen ik nu van Paddan kwam, zo is Rachel bij mij gestorven in het land Kanaan, op den weg, als het nog een kleine streek lands was, om tot Efrath te komen; en ik begroef haar aldaar aan den weg van Efrath, welke is Bethlehem.
8 En Israel zag de zonen van Jozef, en zeide: Wiens zijn deze?
9 En Jozef zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft. En hij zeide: Breng hen toch tot mij, dat ik hen zegene!
10 Doch de ogen van Israel waren zwaar van ouderdom; hij kon niet zien; en hij deed hen naderen tot zich; toen kuste hij hen, en omhelsde hen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.