Genesis 6:6

6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.

Genesis 6:6 Meaning and Commentary

Genesis 6:6

And it repented the Lord that he had made man on the earth,
&c.] Because of the wickedness of man, the wickedness of his heart, and the wickedness of his life and conversation, which was so general, and increased to such a degree, that it was intolerable; wherefore God could have wished, as it were, that he had never made him, since he proved so bad; not that repentance, properly speaking, can fall upon God, for he never changes his mind or alters his purposes, though he sometimes changes the course and dispensations of his providence. This is speaking by an anthropopathy, after the manner of men, because God determined to do, and did something similar to men, when they repent of anything: as a potter, when he has formed a vessel that does not please him, and he repents that he has made it, he takes it and breaks it in pieces; and so God, because of man's wickedness, and to show his aversion to it, and displicency at it, repented of his making him; that is, he resolved within himself to destroy him, as in the next verse, which explains this:

and it grieved him at his heart;
this is to be understood by the same figure as before, for there can, no more be any uneasiness in his mind than a change in it; for God is a simple Being, uncompounded, and not subject to any passions and affections. This is said to observe his great hatred to sin, and abhorrence of it.

Genesis 6:6 In-Context

4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen van name.

5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.

6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.

7 En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.

8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN.