Jeremia 2:17

17 Doet gij dit niet zelven, doordien gij den HEERE, uw God, verlaat, ten tijde als Hij u op den weg leidt?

Jeremia 2:17 Meaning and Commentary

Jeremiah 2:17

Hast thou not procured this unto thyself
All this desolation and destruction, both from the Egyptians and the Babylonians; their sin was the cause of it, their idolatry and forsaking the Lord their God, as follows: and so the Targum,

``is not this vengeance taken upon thee?''

that is, by the Lord, for their sins and transgressions; he suffered these nations to make them desolate on that account: to which agrees the Septuagint version, "hath not he done these things unto thee?" for what the Egyptians and Babylonians did were done by the will of the Lord, who suffered them for their correction: and the Arabic version renders it, "have not I done these things unto thee?" and the Syriac as a prophecy, as indeed so is the whole, "lo, so it shall be done to thee"; as is predicted in the foregoing verses, and that for the following reason: in that thou hast forsaken the Lord thy God;
as in ( Jeremiah 2:13 ) , (See Gill on Jeremiah 2:13), that is, as the Targum interprets it, the worship of the Lord thy God, his service, his statutes, and his ordinances; and followed after idols, and the worship of them; which is aggravated by the circumstance of time in which this was done: when he led thee by the way?
who showed thee the right way, and thou walkedst not in it, as the Targum; the way in which they should have gone, the way of their duty, and his commandments; and which would have been pleasant and profitable to them, and secured them from ruin and destruction.

Jeremia 2:17 In-Context

15 De jonge leeuwen hebben over hem gebruld, zij hebben hun stem verheven; en zij hebben zijn land gezet in verwoesting; zijn steden zijn verbrand, dat er niemand in woont.

16 Ook hebben u de kinderen van Nof en Tachpanhes den schedel afgeweid.

17 Doet gij dit niet zelven, doordien gij den HEERE, uw God, verlaat, ten tijde als Hij u op den weg leidt?

18 En nu, wat hebt gij te doen met den weg van Egypte, om de wateren van Sihor te drinken? En wat hebt gij te doen met den weg van Assur, om de wateren der rivier te drinken?

19 Uw boosheid zal u kastijden, en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en ziet, dat het kwaad en bitter is, dat gij den HEERE, uw God, verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen.