Jeremia 22:7

7 Want Ik zal verdervers tegen u heiligen, elk met zijn gereedschap, die zullen uw uitgelezen cederen omhouwen, en in het vuur werpen.

Jeremia 22:7 Meaning and Commentary

Jeremiah 22:7

And I will prepare destroyers against thee
The Chaldeans, men of savage dispositions, bent upon the destruction of their neighbours; and who had already destroyed many nations, and so fit instruments for such service, as after mentioned; and who yet did not come merely of themselves, but were moved and directed to it by the powerful and all wise providence of God, in consequence of a previous preparation and appointment of them by the Lord in his counsels and purposes. It is, in the original text, "I will sanctify destroyers" {c}; and not only intends a purpose and design; but suggests, that what they should do by his will and order would be consistent with his holiness and justice; and also that being prepared and ready, they might quickly expect a visit from them: everyone with his weapons;
of war, or slaughter weapons, as in ( Ezekiel 9:2 ) ; or, "a man and his weapons" F4; not a single man only, as Nebuchadnezzar, but him and his army; everyone of the destroyers prepared with proper instruments to do execution: and they shall cut down thy choice cedars, and cast [them] into the fire;
the sons of the king, the princes of the blood, the nobles of the land, and other persons of rank and distinction, comparable to the tall cedars of Lebanon; so the Targum,

``and they shall slay the beauty of thy mighty ones, as the trees of a forest are cut down, and cast into the fire;''
or else the stately palaces of the king and his nobles, and other beautiful buildings, which were lined and ceiled with cedar, are here meant; and which the Chaldeans burnt with fire, ( Jeremiah 52:13 ) .
FOOTNOTES:

F3 (ytvdqw) "sanctificabo", V. L. Montanus, Cocceius.
F4 (wylkw vya) "virum et arma ejus", Vulg. Lat. Vatablus; "virum et instrumenta ejus", Montanus, Cocceius.

Jeremia 22:7 In-Context

5 Indien gij daarentegen deze woorden niet zult horen, zo heb Ik bij Mij gezworen, spreekt de HEERE, dat dit huis tot een woestheid worden zal.
6 Want zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een Gilead, een hoogte van Libanon; maar zo Ik u niet zette als een woestijn en onbewoonde steden!
7 Want Ik zal verdervers tegen u heiligen, elk met zijn gereedschap, die zullen uw uitgelezen cederen omhouwen, en in het vuur werpen.
8 Dan zullen veel heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan deze grote stad?
9 En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond des HEEREN, huns Gods, hebben verlaten, en hebben zich voor andere goden nedergebogen, en die gediend.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.