Jeremia 32:38

38 Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.

Jeremia 32:38 Meaning and Commentary

Jeremiah 32:38

And they shall be my people, and I will be their God.
] A comprehensive summary of the covenant of grace, which shall be made known to the Jews at the time of their conversion, and the blessings of it applied to them, and bestowed on them; though now a "loammi", ( Hosea 1:9 ) , is written upon them; see ( Jeremiah 30:21 ) ( Jeremiah 31:1 Jeremiah 31:33 ) .

Jeremia 32:38 In-Context

36 En nu, daarom zegt de HEERE, de God Israels, alzo van deze stad, waar gij van zegt: Zij is gegeven in de hand des konings van Babel, door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie;
37 Ziet, Ik zal hen vergaderen uit al de landen, waarhenen Ik hen zal verdreven hebben in Mijn toorn, en in Mijn grimmigheid, en in grote verbolgenheid; en Ik zal hen tot deze plaats wederbrengen, en zal hen zeker doen wonen.
38 Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.
39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen.
40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.