Jeremia 33:7

7 En Ik zal de gevangenis van Juda en de gevangenis van Israel wenden, en zal ze bouwen als in het eerste.

Jeremia 33:7 Meaning and Commentary

Jeremiah 33:7

And I will cause the captivity of Judah and the captivity of
Israel to return
Mention being made of the return of the captivity of Israel, or the ten tribes, as well as that of Judah, shows that this prophecy does not relate to the return of the Jews from their seventy years' captivity in Babylon; but is to be understood spiritually, of a release of the mystical and spiritual Israel of God from the captivity of sin, Satan, and the law, by the Messiah: and will build them as at the first;
in the latter day, as at the beginning or first times of the Gospel; when the temple of the Lord was built by Christ, as the chief master builder, and by his apostles under him, upon himself, the foundation of the apostles and prophets; he being the corner stone of it, whereby it became a habitation for God through the Spirit. Since that time, by means of heretics and false teachers, and especially by the man of sin, the tabernacle of David, or church of Christ, is greatly fallen into ruin, and needs rebuilding and repairing; and this will be done; and then it will be a beautiful structure, as at the first, or as it was in the times of the apostles; see ( Acts 15:16 ) .

Jeremia 33:7 In-Context

5 Er zijn er wel ingekomen, om te strijden tegen de Chaldeen, maar het is om die te vullen met dode lichamen van mensen, die Ik verslagen heb in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid; en omdat Ik Mijn aangezicht van deze stad verborgen heb, om al hunlieder boosheid.

6 Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen, en zal henlieden genezen, en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid.

7 En Ik zal de gevangenis van Juda en de gevangenis van Israel wenden, en zal ze bouwen als in het eerste.

8 En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben.

9 En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam, tot een roem, en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde; die al het goede zullen horen, dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede, en over al den vrede, dien Ik hun beschikke.