Jeremia 34:1

1 Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE (als Nebukadrezar, koning van Babel, en zijn ganse heir, en alle koninkrijken der aarde, die onder de heerschappij zijner hand waren, en al de volken tegen Jeruzalem streden, en tegen al haar steden), zeggende:

Jeremia 34:1 Meaning and Commentary

Jeremiah 34:1

The word which came unto Jeremiah from the Lord
This prophecy came to Jeremiah, and was delivered by him, when he was at liberty, and before his imprisonment, and was the occasion of it, as appears from ( Jeremiah 32:2-5 ) ; compared with ( Jeremiah 34:2 Jeremiah 34:3 ) ; the prophecies not standing in the proper order in which they were given out; for the prophecy, in this first part of the chapter at least, was delivered out before that in the thirty second chapter: when Nebuchadnezzar king of Babylon, and all his army, and all the
kingdoms of the earth of his dominion, and all the people, fought
against Jerusalem;
when this mighty monarch appeared before Jerusalem with a numerous army, consisting of Chaldeans, the natives of his own kingdom, and with the auxiliary troops of each the kingdoms he had subdued and made tributary to him, even people of almost every nation under the heavens; and invested it, and laid siege to it, and lay against it: and against all the cities thereof;
the rest of the cities of Judah, which were as daughters of Jerusalem, the metropolis or mother city: saying;
as follows:

Jeremia 34:1 In-Context

1 Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE (als Nebukadrezar, koning van Babel, en zijn ganse heir, en alle koninkrijken der aarde, die onder de heerschappij zijner hand waren, en al de volken tegen Jeruzalem streden, en tegen al haar steden), zeggende:

2 Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ga henen en spreek tot Zedekia, den koning van Juda, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik geef deze stad in de hand des konings van Babel, en hij zal ze met vuur verbranden.

3 En gij zult van zijn hand niet ontkomen, maar zekerlijk gegrepen, en in zijn hand gegeven worden; en uw ogen zullen de ogen des konings van Babel zien, en zijn mond zal tot uw mond spreken, en gij zult te Babel komen.

4 Maar hoor des HEEREN woord, o Zedekia, koning van Juda! zo zegt de HEERE van u: Gij zult door het zwaard niet sterven.

5 Gij zult sterven in vrede, en naar de brandingen van uw vaderen, de vorige koningen, die voor u geweest zijn, alzo zullen zij over u branden, en u beklagen, zeggende: Och heer! want Ik heb het woord gesproken, spreekt de HEERE.