Jeremia 37:19

19 Waar zijn nu ulieder profeten, die u geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen.

Jeremia 37:19 Meaning and Commentary

Jeremiah 37:19

Where [are] now your prophets that prophesied unto you
Your false prophets, as the Targum; what is become of their prophecies? where is the truth of them, to which general credit has been given? where are they? let them appear and defend themselves, if they can, from the charge of lying, and of being false prophets? or where are they? tacitly suggesting the different circumstances of him and them; he, who was a true prophet, was laid in a prison; they, who were false prophets, were caressed in the palaces of the king and his nobles, and in favour with the people in general: saying, the king of Babylon shall not come against you, nor against
this land?
gave out that the king of Babylon would never invade the land of Judea, or besiege the city of Jerusalem, which proved false; and still they had the front to say, that when the siege was raised, he would never come again; whereas he was then returned to it, and was now besieging it; so that here were notorious falsehoods delivered out by them.

Jeremia 37:19 In-Context

17 Zo zond de koning Zedekia henen, en liet hem halen; en de koning vraagde hem in zijn huis, in het verborgen, en zeide: Is er ook een woord van den HEERE? En Jeremia zeide: Er is; en hij zeide: Gij zult in de hand des konings van Babel gegeven worden.

18 Voorts zeide Jeremia tot den koning Zedekia: Wat heb ik tegen u, of tegen uw knechten, of tegen dit volk gezondigd, dat gijlieden mij in het gevangenhuis gesteld hebt?

19 Waar zijn nu ulieder profeten, die u geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen.

20 Nu dan, hoor toch, o mijn heer koning! laat toch mijn smeking voor uw aangezicht nedervallen, en breng mij niet weder in het huis van Jonathan, den schrijver, opdat ik aldaar niet sterve.

21 Toen gaf de koning Zedekia bevel; en zij bestelden Jeremia in het voorhof der bewaring, en men gaf hem des daags een bol broods uit de Bakkerstraat, totdat al het brood van de stad op was. Alzo bleef Jeremia in het voorhof der bewaring.