Jeremia 40:13

13 Doch Johanan, de zoon van Kareah, en alle oversten der heiren, die in het veld waren, kwamen tot Gedalia te Mizpa;

Jeremia 40:13 Meaning and Commentary

Jeremiah 40:13

Moreover, Johanan the son of Kareah
Who seems to be the principal captain next to Ishmael, against whom an information is brought, and so not present; this captain is here only mentioned by name, and before next to Ishmael: and all the captains of the forces that [were] in the fields;
or that had been in the fields, and probably might be there again; see ( Jeremiah 40:7 ) ; that is, the rest of them, besides Johanan mentioned, and Ishmael the conspirator: these came to Gedaliah to Mizpah;
they had been with him before, and being satisfied by him of the safety they would be in, in the service of the Chaldeans, under him, either returned to the fields from whence they came, or went to those cities and villages he directed them to; but, like honest and faithful men, knowing there was a conspiracy against his life, came in a body to inform him of it, for the greater certainty of it; as judging he would be more ready to give heed unto it, than if only a single person had informed him of it, as well as to show their affection and loyalty to him.

Jeremia 40:13 In-Context

11 Als ook al de Joden, die in Moab, en onder de kinderen Ammons, en in Edom, en die in al die landen waren, hoorden, dat de koning van Babel in Juda een overblijfsel gelaten had; en dat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, over hen gesteld had;
12 Zo keerden al de Joden weder uit al de plaatsen, waarhenen zij gedreven waren, en kwamen in het land van Juda tot Gedalia te Mizpa; en zij verzamelden zeer veel wijns en zomervruchten.
13 Doch Johanan, de zoon van Kareah, en alle oversten der heiren, die in het veld waren, kwamen tot Gedalia te Mizpa;
14 En zeiden tot hem: Weet gij wel, dat Baalis, de koning der kinderen Ammons, Ismael, den zoon van Nethanja, uitgezonden heeft, om u aan het leven te slaan? Maar Gedalia, de zoon van Ahikam, geloofde hen niet.
15 Johanan nochtans, de zoon van Kareah, sprak tot Gedalia, in het verborgene, te Mizpa, zeggende: Laat mij toch henengaan, en Ismael, den zoon van Nethanja, slaan, en niemand zal het weten; waarom zou hij u aan het leven slaan, en gans Juda, die tot u vergaderd zijn, verstrooid worden, en het overblijfsel van Juda verloren gaan?
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.