Jeremia 45:2

2 Alzo zegt de HEERE, de God Israels, van u, o Baruch!

Jeremia 45:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 45:2

Thus saith the Lord, the God of Israel, unto thee, O Baruch.
] Whom he knew by name, had a great regard for, and honours with this prophecy; and, being an Israelite, both in a literal and spiritual sense, he addresses him as the God of Israel, and as being his covenant God; in whom he should put his trust, and from whom he might expect safety and protection in the worst of times; and to whose sovereign will, in all the dispensations of his providence, he ought to have humbly and patiently submitted.

Jeremia 45:2 In-Context

1 Het woord, dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij die woorden uit den mond van Jeremia in een boek schreef, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:
2 Alzo zegt de HEERE, de God Israels, van u, o Baruch!
3 Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft droefenis tot mijn smart gedaan; ik ben moede van mijn zuchten, en vind geen rust!
4 Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, dat Ik gebouwd heb, breek Ik af, en dat Ik geplant heb, ruk Ik uit, zelfs dit ganse land.
5 En zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet; want zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de HEERE; maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.