Johannes 14:5

5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij den weg weten?

Johannes 14:5 Meaning and Commentary

John 14:5

Thomas saith unto him, Lord
Who was one of his apostles, and here betrays his ignorance, as elsewhere his unbelief; and not only speaks for himself, but for the rest of the apostles, of whom he judged by himself; and who, it may be, might understand things better than himself, though their knowledge at present was but small:

we know not whither thou goest;
though he had but just told them of his Father's house, and of his going to prepare a place for them:

and how can we know the way?
for if we do not know the place, it is not reasonable to think we should know the way to it. Thomas seemed to have no other notion than that Christ was talking of some particular place in Judea, whither he was going, and of the road to it.

Johannes 14:5 In-Context

3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben.

4 En waar Ik heenga, weet gij, en den weg weet gij.

5 Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij den weg weten?

6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.

7 Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien.