Johannes 21:16

16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen.

Johannes 21:16 Meaning and Commentary

John 21:16

He saith unto him again the second time
Willing to have the expressions of his love repeated and confirmed;

Simon, son of Jonas, lovest thou me?
he leaves out the words, "more than these", though Nonnus expresses them; he saw Peter's heart, and observed the modesty of his answer, and would not urge him any more in that comparative way, only required a repetition of his sincere and hearty love to him:

he saith unto him, yea, Lord, thou knowest that I love thee;
expressing himself in the same language as before; and it is, as if he should say, Lord, what can I say more? I can say no more than I have done, and by that I abide:

he saith unto him, feed my sheep;
both the lost sheep of the house of Israel, and his other sheep among the Gentiles, whom the Father had given him, and he had paid a price for, and must be brought in; these being called, he would have fed with the word and ordinances, with the bread of life, and water of life, not lorded over, and fleeced, and much less worried and destroyed; every instance of care and love shown to these, he takes as a mark of affection and respect to himself.

Johannes 21:16 In-Context

14 Dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de doden opgewekt was.

15 Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.

16 Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen.

17 Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen.

18 Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt.