Jozua 9:24

24 Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Dewijl het aan uw knechten zekerlijk was te kennen gegeven, dat de HEERE, uw God, Zijn knecht Mozes geboden heeft, dat Hij ulieden al dit land geven, en al de inwoners des lands voor ulieder aangezicht verdelgen zoude, zo vreesden wij onzes levens zeer voor ulieder aangezichten; daarom hebben wij deze zaak gedaan.

Jozua 9:24 Meaning and Commentary

Joshua 9:24

And they answered Joshua, and said, because it was certainly
told thy servants
Or "it was told", told ^F20; not only certainly, told, but frequently told them, they had often heard of it by one means or another:

how that the Lord thy God commanded his servant Moses to give you all
the land;
all the land of Canaan, no part excepted; they had heard much of the Lord God of Israel, and of Moses, what character he bore, and of the commands of the Lord to him; they seem to have knowledge of God, and faith in him as to his promises and threatenings, believing they would be fulfilled:

and to destroy all the inhabitants of the land from before you;
as the gift of the land of Canaan to Israel was often spoken of by the Lord to Moses, and frequently mentioned by him; so there were instructions given him from the Lord, and which lie delivered to Israel, utterly to destroy the inhabitants of Canaan, so, that these people had accurate intelligence and information of this matter; see ( Deuteronomy 7:1 Deuteronomy 7:2 ) :

therefore we were sore afraid of our lives because of you, and have
done this thing;
they answer to Joshua's question, "wherefore have ye beguiled us?" ( Joshua 9:22 ) , that it was fear of losing their lives, than which nothing is dearer to a man, and the principle of self-preservation that put them upon framing and using this device.

---

FOOTNOTES:

F20 (dgh dgh) "indicando indicatum est", Pagninus, Montanus.

Jozua 9:24 In-Context

22 En Jozua riep hen, en sprak tot hen, zeggende: Waarom hebt gijlieden ons bedrogen, zeggende: Wij zijn zeer verre van ulieden gezeten, daar gij in het midden van ons zijt wonende?

23 Nu dan, vervloekt zijt gijlieden! en onder ulieden zullen niet afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters ten huize mijns Gods.

24 Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Dewijl het aan uw knechten zekerlijk was te kennen gegeven, dat de HEERE, uw God, Zijn knecht Mozes geboden heeft, dat Hij ulieden al dit land geven, en al de inwoners des lands voor ulieder aangezicht verdelgen zoude, zo vreesden wij onzes levens zeer voor ulieder aangezichten; daarom hebben wij deze zaak gedaan.

25 En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe, gelijk het goed en gelijk het recht is in uw ogen ons te doen.

26 Zo deed hij hun alzo, en hij verloste hen van de hand der kinderen Israels, dat zij hen niet doodsloegen.