Leviticus 10:17

17 Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN.

Leviticus 10:17 Meaning and Commentary

Leviticus 10:17

Wherefore have ye not eaten of the sin [offering] in the
holy place, seeing it [is] most holy
The sin offering was one of the most holy things, and therefore to be eaten only in the sanctuary; though this was not the fault they are here charged with that they had eat it, but not in the holy place; for they had not eaten it at all, but burnt it, as appears from the preceding verse; this is what they are blamed for particularly, though they are reminded of the whole law concerning it, that it was to he eaten by them, that it was to be eaten in the holy place, the reason of which is given; but they had not eaten it any where:

and [God] hath given it to you, to bear the iniquity of the
congregation, to make atonement for them before the Lord?
for by eating the sin offering, or sin itself, as it is in the original text, see ( Hosea 4:8 ) they made the sins of the people, for whom the offering was, in some sense their own; and they bore them, and made a typical atonement for them; in which they were types of Christ, who was made sin for his people, took their sins upon him, and by imputation they were made his own, and he bore them in his own body on the tree, and made full satisfaction and atonement for them. Now since the eating of the sin offering of the people was of so great importance and consequence, the neglect of it by the priests was very blameworthy.

Leviticus 10:17 In-Context

15 Den hefschouder en de beweegborst zullen zij nevens de vuurofferen des vets toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen; hetwelk, voor u en uw zonen met u, tot een eeuwige inzetting zijn zal, gelijk als de HEERE geboden heeft.

16 En Mozes zocht zeer naarstiglijk den bok des zondoffers; en ziet, hij was verbrand. Dies was hij op Eleazar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aaron, zeer toornig, zeggende:

17 Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN.

18 Ziet, deszelfs bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen; gij moest dat ganselijk gegeten hebben in het heiligdom, gelijk als ik geboden heb.

19 Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd, en zulke dingen zijn mij wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen des HEEREN?