1 Kronieken 2:14-24

14 Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde,

15 Ozem, den zesde, David, den zevende.

16 En hun zusters waren Zeruja en Abigail. De kinderen nu van Zeruja waren Abisai, en Joab, en Asa-El drie.

17 En Abigail baarde Amasa; en de vader van Amasa was Jether, een Ismaeliet.

18 Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon.

19 Als nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, die baarde hem Hur.

20 En Hur gewon Uri, en Uri gewon Bezaleel.

21 Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den vader van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub.

22 Segub nu gewon Jair; en hij had drie en twintig steden in het land van Gilead.

23 En hij nam Gesur en Aram, met de vlekken van Jair, van dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader van Gilead.

24 En na den dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, heeft Abia, Hezrons huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa.

1 Kronieken 2:14-24 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 1 CHRONICLES 2

This chapter begins with the twelve sons of Israel or Jacob, 1Ch 2:1,2, then reckons the sons of Judah, the fourth son of Jacob, 1Ch 2:3,4, then the posterity of Pharez and Zerah, sons of Judah, 1Ch 2:5-8, next the sons of Hezron, a son of Pharez, 1Ch 2:9, particularly the posterity of Ram, a son of Hezron, from whom sprung Jesse and his family, 1Ch 2:10-17, then of Caleb: another son of Hezron, 1Ch 2:18-24, and next of Jerahmeel, the firstborn of Hezron, 1Ch 1:25-33 and particularly the posterity of Sheshan, a descendant of his, 1Ch 1:34-41 and then other sons of Caleb, with their posterity, are reckoned, 1Ch 1:42-54 and the chapter is closed with the families of the Scribes in Jabesh, the same with the Kenites, 1Ch 2:55.

son of Isaac, who had the name of Israel given him, because of his power with God, Ge 32:28, whose twelve sons are here mentioned by name; the first four according to their birth of Leah, Reuben, Simeon, Levi, and Judah; then the two sons of Zilpah, Leah's handmaid, Issachar and Zebulun; and between Dan and Naphtali, the sons of Bilhah, Rachel's handmaid, are placed Joseph and Benjamin, the sons of Rachel. 18266-941228-1518-1Ch2.2