Jeremia 30:4-14

4 En dit zijn de woorden, die de HEERE gesproken heeft van Israel en van Juda.
5 Want zo zegt de HEERE: Wij horen een stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede.
6 Vraagt toch en ziet, of een manspersoon baart? Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lenden, als van een barende vrouw, en alle aangezichten veranderd in bleekheid?
7 O wee! want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden.
8 Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk van uw hals verbreken, en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem doen dienen.
9 Maar zij zullen dienen den HEERE, hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken zal.
10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israel! want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke.
11 Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u verstrooid heb; maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden.
12 Want zo zegt de HEERE: Uw breuk is dodelijk, uw plage is smartelijk.
13 Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters.
14 Al uw liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn.

Jeremia 30:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 30

This chapter contains a prophecy of the call and conversion of the Jews in the latter day; which being a matter of moment and importance, and that it might continue, and be read hereafter, it is ordered to be written in a book, Jer 30:1,2; the thing itself is expressed by a return from captivity to their own land, Jer 30:3; but previous to this there would be most dreadful times, as never were the like, Jer 30:4-7; yet there would be a deliverance from them, and from the yoke of the oppressor; when the Jews should serve the Lord God, and the true Messiah, Jer 30:8,9; of which deliverance and salvation they are assured in the strongest terms, though all other nations should be made an end of, among whom they were, Jer 30:10,11; and though their ease might seem to be desperate, Jer 30:12-17; nevertheless they should be brought into a very comfortable and happy estate; their city rebuilt; their offspring increased; and religious worship established; and, above all, the Messiah should be made known to them as their King and Priest, and they appear to be the Lord's covenant people, Jer 30:18-22; and the chapter is concluded with threatening utter destruction to the wicked, Jer 30:23,24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.