41
De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig;
42
De kinderen van Harim, duizend en zeventien;
43
De Levieten: de kinderen van Jesua, van Kadmiel, van de kinderen van Hodeva, vier en zeventig;
44
De zangers: de kinderen van Asaf, honderd acht en veertig;
45
De poortiers: de kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai, honderd acht en dertig;
46
De Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasufa, de kinderen van Tabbaoth;
47
De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon;
48
De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai;
49
De kinderen van Hanan, de kinderen van Giddel, de kinderen van Gahar;
50
De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda;
51
De kinderen van Gazzam, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah;