1
Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach.
2
Hoort dit, alle gij volken! neemt ter ore, alle inwoners der wereld,
3
Zowel slechten als aanzienlijken, te zamen rijk en arm!
4
Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, en de overdenking mijns harten zal vol verstand zijn.
5
Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgene rede openen op de harp.
6
Waarom zou ik vrezen in kwade dagen, als de ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen?
7
Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen; en op de veelheid huns rijkdoms roemen;
8
Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven;
9
(Want de verlossing hunner ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden);