Job 15:6

6 Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.

Job 15:6 Meaning and Commentary

Job 15:6

Thine own mouth condemneth thee, and not I
Or shows thee to be a wicked person, guilty of things charged upon thee; out of thine own mouth thou art convicted, there needs no other evidence to be brought against thee, that is sufficient: and thou savest me, and any other, the trouble of passing the sentence of condemnation upon thee; thou hast done it thyself, thine own mouth is judge and jury, and brings in the verdict, and pronounces it, as well as is the witness, as follows, and is instead of a thousand witnesses, ( Job 9:20 ) ;

yea, thine own lips testify against thee;
and therefore there were no need of producing any other testimony; what he had said showed that his talk was vain and unprofitable, unbecoming a wise man, and tending to make null and void the fear of God among men, to discourage all religious exercises, and particularly prayer before God.

Job 15:6 In-Context

4 Ja, gij vernietigt de vreze, en neemt het gebed voor het aangezicht Gods weg.

5 Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.

6 Uw mond verdoemt u, en niet ik; en uw lippen getuigen tegen u.

7 Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij voor de heuvelen voortgebracht?

8 Hebt gij den verborgen raad Gods gehoord, en hebt gij de wijsheid naar u getrokken?