Leviticus 13:40

40 En als een man zijn hoofdhaar zal uitgevallen zijn, hij is kaal, hij is rein.

Leviticus 13:40 Meaning and Commentary

Leviticus 13:40

And the man whose hair is fallen off his head
That is, from the back part of his head, from the crown of his head toward his neck behind: he [is] bald;
in that spot of the head where the hair is fallen off; and it denotes such a baldness as is occasioned by that, for it signifies one that had hair, but it is fallen off; whereas the baldness after spoken of is thought by some to be of such who never had any hair; though others will have it, that this intends a person bald all over; but it seems plain from what follows, that it designs one whose hair was fallen off behind, and was bald on that part only; and it may be observed, that this is only said of a man, not of a woman, because, as Aben Ezra remarks, she has much moisture in her, and therefore her head does not become bald; hair being like to grass, which flourishes in moist places: [yet is] he clean;
from the leprosy, or from the scalls, as Jarchi observes, because he is not judged by the signs of the head and beard, which are the place of hair, but by the signs of leprosy in the skin of the flesh, i.e. by the raw flesh and spreading.

Leviticus 13:40 In-Context

38 Verder als een man, of vrouw, aan het vel van hun vlees blaren zullen hebben, witte blaren;

39 En de priester zal gemerkt hebben, dat, ziet, ingetrokken witte blaren in het vel van hun vlees zijn; het is een witte puist in het vel uitgebot, hij is rein.

40 En als een man zijn hoofdhaar zal uitgevallen zijn, hij is kaal, hij is rein.

41 En zo van de zijde zijns aangezichts het haar van zijn hoofd zal uitgevallen zijn, hij is bles, hij is rein.

42 Maar zo in de kaalheid, of in de blesse, een witte roodachtige plaag is, dat is melaatsheid, uitbottende in zijn kaalheid, of in zijn blesse.