Exodus 13:5-15

5 En het zal geschieden, als u de HEERE zal gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Hevieten, en der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; zo zult gij dezen dienst houden in deze maand.
6 Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn.
7 Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen.
8 En gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende: Dit is om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog.
9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft.
10 Daarom onderhoudt deze inzetting ter bestemder tijd, van jaar tot jaar.
11 Het zal ook geschieden, wanneer u de HEERE in het land der Kanaanieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben;
12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles, wat de baarmoeder opent; ook alles, wat de baarmoeder opent van de vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes zullen des HEEREN zijn.
13 Doch al wat de baarmoeder der ezelin opent, zult gij lossen met een lam; wanneer gij het nu niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar alle eerstgeborenen des mensen onder uw zonen zult gij lossen.
14 Wanneer het geschieden zal, dat uw zoon u morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit Egypte, uit het diensthuis, uitgevoerd.
15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde de HEERE alle eerstgeborenen in Egypteland, van des mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch alle eerstgeborenen mijner zonen los ik.

Exodus 13:5-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 13

This chapter begins with an order to sanctify or set apart the firstborn of man and beast to the Lord, Ex 13:1,2 and the people of Israel are charged to keep the feast of unleavened bread in its season, from year to year, when they came into the land of Canaan, the reason of which they were to acquaint their children with, Ex 13:3-10 and they are also directed, when come into the land of Canaan, to set apart every firstling of a beast unto the Lord, and particularly the firstling of an ass was to be redeemed with a lamb, or its neck to be broke, and all the firstborn of men were to be redeemed also, Ex 13:11-13, and when their children inquired the reason of it, they were to be told it was on account of the Lord's slaying the firstborn of men and beast among the Egyptians, when Pharaoh would not let Israel go, and of saving the firstborn of his people, Ex 13:14-16, and it is observed, that when the children of Israel went out of Egypt, they were not led by the nearest way, the way of the land of the Philistines, but a round about way, the way of the wilderness of the Red sea, when they took the bones of Joseph with them, as he had adjured them to do, Ex 13:17-19, and the chapter is concluded with an account of their journeying from Succoth to Etham, the Lord going before them in a pillar of cloud by day, and in a pillar of fire by night, Ex 13:20-22.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.