Exodus 13:9

9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft.

Exodus 13:9 Meaning and Commentary

Exodus 13:9

And it shall be for a sign unto thee upon thine hand, and for a
memorial between thine eyes
These are not the words of God or of Moses to the children of Israel, but of an lsraelitish parent to his son, telling him that this feast of unleavened bread would serve the same purpose to refresh his memory with what God did for his people of old, as the tying of a thing on the hand, or placing it before the eye, is to a person to bring anything to his remembrance, to which the allusion is; the like figurative phrases may be observed in ( Proverbs 1:9 ) ( 3:3 ) , the Jews understand this literally, and hence the use of phylacteries among them, which they bind upon their left hand, and place upon their foreheads between their eyes, of which (See Gill on Matthew 23:5), but such a practice could be of no use to answer the end next mentioned: that the Lord's law may be in thy mouth;
for surely this cannot be taken literally, but the sense is, that being instructed by the observance of the above feast, and being taught the meaning of it, they might be able to speak of it to their children, and so transmit it from age to age to their latest posterity: for with a strong hand hath the Lord brought thee out of Egypt;
(See Gill on Exodus 13:3).

Exodus 13:9 In-Context

7 Zeven dagen zullen ongezuurde broden gegeten worden, en het gedesemde zal bij u niet gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al uw palen.

8 En gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage, zeggende: Dit is om hetgeen de HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog.

9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft.

10 Daarom onderhoudt deze inzetting ter bestemder tijd, van jaar tot jaar.

11 Het zal ook geschieden, wanneer u de HEERE in het land der Kanaanieten zal gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben;