1 Koningen 19:10

10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen.

1 Koningen 19:10 Meaning and Commentary

1 Kings 19:10

And he said, I have been jealous for the Lord God of hosts,
&c.] Through zeal for the glory of God he had slain four hundred and fifty prophets of Baal, and this had stirred up the malice and revenge of Jezebel against him, who sought his life, and which had obliged him to flee, and come to this place for shelter; this is the first part of his answer, others follow:

for the children of Israel have forsaken thy covenant;
the law, especially the two first commandments delivered in this very place; and therefore he could hope for no protection from them, but was forced to leave his country:

thrown down thy altars:
which had been built in times past for the worship of God, to sacrifice thereon to him, but were now demolished, that those that would not bow the knee to Baal, and could not go to Jerusalem, might make no use of them:

and slain thy prophets with the sword;
which was done by Jezebel, the Israelites conniving at it, and consenting to it, and not daring to oppose her; slain all she had knowledge of, or even were known by the prophet: hence it follows,

and I, [even] I only am left, and they seek my life to take it away:
all this Elijah said, as it seems, not only to excuse himself for fleeing, and taking up his abode where he was, but to stir up the indignation of God against Israel for their idolatries and murders, and to put him upon inflicting his judgments on them for the same.

1 Koningen 19:10 In-Context

8 Zo stond hij op, en at, en dronk; en hij ging, door de kracht derzelver spijs, veertig dagen en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb.

9 En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elia?

10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen.

11 En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg, voor het aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den HEERE henen; doch de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet;

12 En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte.