1 Kronieken 26:14

14 Het lot nu tegen het oosten viel op Salemja; maar voor zijn zoon Zecharja, die een verstandig raadsman was, wierp men de loten, en zijn lot is uitgekomen tegen het noorden;

1 Kronieken 26:14 Meaning and Commentary

1 Chronicles 26:14

And the lot eastward fell to Shelemiah
The same with Meshelemiah, ( 1 Chronicles 26:1 1 Chronicles 26:2 1 Chronicles 26:9 ) he by lot was placed at the eastern gate, called afterwards the gate Shushan, the city Shushan being portrayed upon it ^F21:

then for Zechariah his son (a wise counsellor);
and who was his firstborn, ( 1 Chronicles 26:2 ) a man of great parts and learning: for they were not mean persons that were employed in this office, nor was the office a mean one, like that of our porters; but men of considerable rank and figure, and of knowledge and learning, were in it; some of them were judges, ( 1 Chronicles 26:29 ) and their places were places of great trust, they had much treasure committed to them, as appears by ( 1 Chronicles 26:20 ) ,

they cast lots, and his lot came out northward;
where was a gate in later times, called Teri or Tedi, which differed from other gates in this, that it had no threshold, only one stone was laid upon another, and was not commonly used ^F23.

---

FOOTNOTES:

F21 Ib. (Misn. Middot, c. 1.), sect. 3.
F23 Misn. Middot, ib. (c. 1. sect. 3.) & c. 2. sect. 3.

1 Kronieken 26:14 In-Context

12 Uit dezen waren de verdelingen der poortiers onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen in het huis des HEEREN.

13 En zij wierpen de loten, zo de kleinen als de groten, naar hun vaderlijke huizen, tot elke poort.

14 Het lot nu tegen het oosten viel op Salemja; maar voor zijn zoon Zecharja, die een verstandig raadsman was, wierp men de loten, en zijn lot is uitgekomen tegen het noorden;

15 Obed-Edom tegen het zuiden; en voor zijn kinderen het huis der schatkameren.

16 Suppim en Hosa tegen het westen, met de poort Schallechet, bij den opgaanden hogen weg, wacht tegenover wacht.