1 Samuël 20:12

12 En Jonathan zeide tot David: De HEERE, de God Israels, indien ik mijn vader onderzocht zal hebben omtrent dezen tijd, morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David, en ik dan tot u niet zende, en voor uw oor openbare;

1 Samuël 20:12 Meaning and Commentary

1 Samuel 20:12

And Jonathan said unto David, O Lord God of Israel
Or by the Lord God of Israel, I swear unto thee; for this is the form of the oath, as Jarchi and Kimchi observe:

when I have sounded my father about tomorrow any time, [or] the third
[day];
searched, inquired, and found out how his disposition is:

and, behold, [if there be] good toward David;
if he is well disposed to him, as may appear by speaking respectfully of him, or kindly inquiring after him, and by being satisfied with the account given him:

and I then send not unto thee, and show it thee;
then let the vengeance of God fall upon me in some remarkable manner or another, as follows; or "shall I not then send unto thee, and show it thee" ^F20? certainly I will; that is, I will send a messenger to thee to acquaint thee with it, who shall tell it, and cause thee to hear it, as from myself.

---

FOOTNOTES:

F20 (Kyla xlva za alw) "an non tune mitterem?" Junius & Tremellius; "nonne tunc mittam ad te?" so some in Vatablus.

1 Samuël 20:12 In-Context

10 David nu zeide tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, indien uw vader u wat hards antwoordt?

11 Toen zeide Jonathan tot David: Kom, laat ons toch uitgaan in het veld; en die beiden gingen uit in het veld.

12 En Jonathan zeide tot David: De HEERE, de God Israels, indien ik mijn vader onderzocht zal hebben omtrent dezen tijd, morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David, en ik dan tot u niet zende, en voor uw oor openbare;

13 Alzo doe de HEERE aan Jonathan, en alzo doe Hij daartoe! Als mijn vader het kwaad over u behaagt, zo zal ik het voor uw oor ontdekken, en ik zal u trekken laten, dat gij in vrede heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk als Hij met mijn vader geweest is.

14 En zult gij niet, indien ik dan nog leve, ja, zult gij niet de weldadigheid des HEEREN aan mij doen, dat ik niet sterve?