2 Koningen 10:13

13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de zonen der koningin te groeten.

2 Koningen 10:13 Meaning and Commentary

2 Kings 10:13

Jehu met with the brethren of Ahaziah king of Judah
At the above place; these were the sons of his brethren, called his brethren, as Lot was called Abraham's brother, being his brother's son; for as for his brethren, they had been slain by the Arabians before he was made king, ( 2 Chronicles 22:1 2 Chronicles 22:8 ) ,

and said, who are ye?
though perhaps he knew who they were:

and they answered, we are the brethren of Ahaziah;
the sons of his brethren:

and we go down to salute the children of the king, and the children of
the queen;
meaning either the children of Ahab and Jezebel, or of Joram and his queen; for they knew nothing of the death of Joram and Jezebel, and the revolution made in the kingdom, and therefore with great simplicity tell who they were, and where they were going, and on what account.

2 Koningen 10:13 In-Context

11 Daartoe sloeg Jehu al de overgeblevenen van het huis van Achab te Jizreel, en al zijn groten, en zijn bekenden, en zijn priesteren; totdat hij hem geen overigen liet overblijven.

12 En hij maakte zich op, en toog heen en ging naar Samaria; en zijnde te Beth-Heked der herderen, op den weg,

13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de zonen der koningin te groeten.

14 Toen zeide hij: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend; en zij sloegen hen bij den bornput van Beth-Heked, twee en veertig mannen, en hij liet niet een van hen over.

15 En van daar gegaan zijnde, zo vond hij Jonadab, den zoon van Rechab, hem tegemoet; die hem groette; en hij zeide tot hem: Is uw hart recht, gelijk als mijn hart met uw hart is? En Jonadab zeide: Het is, ja, het is; geef uw hand. En hij gaf zijn hand, en hij deed hem tot zich op den wagen klimmen.