2 Samuël 13:4

4 Die zeide tot hem: Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik heb Thamar, de zuster van mijn broeder Absalom, lief.

2 Samuël 13:4 Meaning and Commentary

2 Samuel 13:4

And he said unto him, why [art] thou, [being] the king's son,
lean from day today?
&c.] Or "morning by morning", F23; he was the king's eldest son, heir to the crown, fed at his table, had everything to make him gay and cheerful, and yet pined away; his flesh wasted F24, his countenance waxed wan and pale, and especially in the mornings; in the daytime he met with diversions which, in some measure, took off his thoughts from the object his mind was impressed with, but in the night season they were continually employed about it; so that he could have no rest and sleep, which made him look ruefully in the morning; and this man had a suspicion of his case, and therefore put this and the following question to him:

wilt thou not tell me?
who am so nearly related to thee, and who have such a particular value and affection for thee:

and Amnon said unto him, I love Tamar, my brother Absalom's sister;
he does not call her his sister, but Absalom's sister, to lessen his sin of unlawful love to her, which, being thus closely pressed, and by a friend, he could not conceal.


FOOTNOTES:

F23 (rqbb rqbb) , "in mane in mane", Montanus.
F24 "Fecit amor maciem -----". Ovid Metamorph. l. 11. Fab. 11. v. 793.

2 Samuël 13:4 In-Context

2 En Amnon was benauwd tot krank wordens toe, om zijner zuster Thamars wil; want zij was een maagd, zodat het in Amnons ogen zwaar was, haar iets te doen.
3 Doch Amnon had een vriend, wiens naam was Jonadab, een zoon van Simea, Davids broeder; en Jonadab was een zeer wijs man.
4 Die zeide tot hem: Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik heb Thamar, de zuster van mijn broeder Absalom, lief.
5 En Jonadab zeide tot hem: Leg u op uw leger, en maak u krank; als dan uw vader zal komen om u te zien, zo zult gij tot hem zeggen: Dat toch mijn zuster Thamar kome, dat zij mij met brood spijzige, en de spijze voor mijn ogen toemake, opdat ik het aanzie, en van haar hand ete.
6 Amnon dan legde zich, en maakte zich krank. Toen nu de koning kwam om hem te zien, zeide Amnon tot den koning: Dat toch mijn zuster Thamar kome, dat zij twee koekjes voor mijn ogen toemake, en ik van haar hand ete.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.