Daniël 1:1

1 In het derde jaar des koninkrijks van Jojakim, den koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, te Jeruzalem, en belegerde haar.

Daniël 1:1 Meaning and Commentary

---

FOOTNOTES:

F11 R. Nehumiah apud Grotium, de Ver. Relig. Christ. I. 5. sect. 14.Daniel 1:1

In the third year of the reign of Jehoiakim king of Judah
At the close of it, and at the beginning of the fourth, which was the first of Nebuchadnezzar, ( Jeremiah 25:1 ) . Jerusalem seems to have been taken twice in his time, and two captivities in it: the first was in the third or fourth year of his reign; when humbling himself, he was restored to his kingdom, though he became a tributary to the king of Babylon; Daniel and his companions, who were carried captive with him, were retained as hostages; but after three years he rebelled, but it was not until his eleventh year that Nebuchadnezzar came against him again, took him, and bound him, in order to carry him to Babylon, but he died by the way; see ( 2 Kings 24:1 2 Kings 24:2 ) ( 2 Chronicles 36:5 2 Chronicles 36:6 ) , some, as Jarchi and Saadiah Gaon, make this to be the third year of his rebellion, and the last of his reign; they suppose that he was conquered by the king of Babylon, and became subject to him in the fifth year of his reign; that he served him three years, and rebelled against him three years: at the end of which came Nebuchadnezzar king of Babylon unto Jerusalem, and besieged it;
with his army, and took it; and the same way it is accounted for in the Jewish chronicle ^F16 according to Bishop Usher ^F17, this was in the year of the world 3398 A.M., and before Christ 607 or 606; according to Mr. Bedford ^F18, 605.

---

FOOTNOTES:

F16 Seder Olam Rabba, c. 25. in principio.
F17 Annales Vet. Test. A. M. 3398.
F18 Scripture Chronology, p. 676.

Daniël 1:1 In-Context

1 In het derde jaar des koninkrijks van Jojakim, den koning van Juda, kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, te Jeruzalem, en belegerde haar.

2 En de HEERE gaf Jojakim, den koning van Juda, in zijn hand, en een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze in het land van Sinear, in het huis zijns gods; en de vaten bracht hij in het schathuis zijns gods.

3 En de koning zeide tot Aspenaz, den overste zijner kamerlingen, dat hij voorbrengen zou enigen uit de kinderen Israels, te weten, uit het koninklijk zaad, en uit de prinsen;

4 Jongelingen, aan dewelke geen gebrek ware, maar schoon van aangezicht, en vernuftig in alle wijsheid, en ervaren in wetenschap, en kloek van verstand, en in dewelke bekwaamheid ware, om te staan in des konings paleis; en dat men hen onderwees in de boeken en spraak der Chaldeen.

5 En de koning verordende hun, wat men ze dag bij dag geven zou van de stukken der spijs des konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie jaren alzo optoog, en dat zij ten einde derzelve zouden staan voor het aangezicht des konings.