Deuteronomium 31:29

29 Want ik weet, dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven, en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad is in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken.

Deuteronomium 31:29 Meaning and Commentary

Deuteronomy 31:29

For I know that after my death
Which was just at hand, some time after that, not immediately; this he knew by a spirit of prophecy, namely, what follows:

ye will utterly corrupt [yourselves];
their ways, works, and manners, and so themselves; corrupt the worship of God by making idols, and serving them, which is the corruption chiefly intended:

and turn aside from the way which I have commanded you:
from the way of the commandments of God, which Moses had given them in his name, and in which they were directed to walk; but, as here foretold, would wander and swerve from them as they did:

and evil will befall you in the latter days;
not only in the times of the judges, and in the time of the Babylonish captivity, but in their present captivity, as they call it; which shows that the following song has things in it which respect times at a great distance, and even the present ones, and yet to come:

because ye will do evil in the sight of the Lord, to provoke him to
anger through the work of your hands;
their idols, idolatry being the evil chiefly designed, which is of all things the most provoking of the Lord.

Deuteronomium 31:29 In-Context

27 Want ik ken uw wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoe veel te meer na mijn dood!

28 Vergadert tot mij al de oudsten uwer stammen, en uw ambtlieden; dat ik voor hun oren deze woorden spreke, en tegen hen den hemel en de aarde tot getuigen neme.

29 Want ik weet, dat gij het na mijn dood zekerlijk zult verderven, en afwijken van den weg, dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste der dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad is in de ogen des HEEREN, om Hem door het werk uwer handen tot toorn te verwekken.

30 Toen sprak Mozes, voor de oren der ganse gemeente van Israel, de woorden dezes lieds, totdat zij voltrokken waren.