Deuteronomium 34:4

4 En de HEERE zeide tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik het geven! Ik heb het u met uw ogen doen zien, maar gij zult daarheen niet overgaan.

Deuteronomium 34:4 Meaning and Commentary

Deuteronomy 34:4

And the Lord said unto him
The Word of the Lord, as the Jerusalem Targum, having shown him all the land of Canaan:

this [is] the land which I sware unto Abraham, unto Isaac, and unto
Jacob, saying, I will give it unto thy seed;
to Abraham, ( Genesis 15:18 ) ; to Isaac, ( Genesis 26:3 ) ; to Jacob, ( Genesis 28:13 ) ;

I have caused thee to see [it] with thine eyes;
not only had indulged him with a general view of it, but had strengthened his eyesight, that he had a full, clear, and distinct sight of it:

but thou shalt not go over thither;
which he had said more than once before and abides by it, and this because of the behaviour of Moses at the waters of Meribah, ( Numbers 20:12 ) ; see ( Deuteronomy 3:25-27 ) .

Deuteronomium 34:4 In-Context

2 En het ganse Nafthali, en het land van Efraim en Manasse, en het ganse land van Juda, tot aan de achterste zee;

3 En het Zuiden, en het effen veld der vallei van Jericho, de palmstad, tot Zoar toe.

4 En de HEERE zeide tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik het geven! Ik heb het u met uw ogen doen zien, maar gij zult daarheen niet overgaan.

5 Alzo stierf Mozes, de knecht des HEEREN, aldaar in het land van Moab, naar des HEEREN mond.

6 En Hij begroef hem in een dal, in het land van Moab, tegenover Beth-Peor; en niemand heeft zijn graf geweten, tot op dezen dag.