Ezechiël 18:19

19 Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders? Immers zal de zoon, die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden, en die gedaan heeft, gewisselijk leven.

Ezechiël 18:19 Meaning and Commentary

Ezekiel 18:19

Yet say ye, why?
&c.] Why do you say so? why do you go on to assert that which is not fact, or which is contrary to fact, contrary to what we feel and experience every day, to say that children are not punished for their parents' sins? these are the words of the murmuring, complaining, and blaspheming Jews, quarrelling with the prophet, and with the Lord himself: doth not the son bear the iniquity of the father?
have not we proof of it every day we live? are not our present case and circumstances a full evidence of it? or the words may be rendered, "why does not the son bear the iniquity of the father?" so the Septuagint, Vulgate Latin, and Arabic versions; or, as the Targum,

``why is not the son punished for the sins of the father?''

and so they are an objection, which is foreseen might be made, and is here anticipated, to which an answer is returned; and so the Syriac version introduces it, "but if they said" then adds, "tell them", as follows: when,
or "because" the son hath done that which is lawful [and] right, and hath kept all
my statutes, and hath done them:
this is the reason why he shall not bear his father's sins, or be punished for them; intimating that they had not done these things that made the complaint, or put the, question; but had committed the same sins their fathers had, and so were punished, not for their fathers' sins, but their own: for otherwise the man that does what is just and right with God, and between man and man, he shall surely live; (See Gill on Ezekiel 18:17).

Ezechiël 18:19 In-Context

17 Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst neemt, Mijn rechten doet, en in Mijn inzettingen wandelt; die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk leven.

18 Zijn vader, dewijl hij met onderdrukking onderdrukt heeft, des broeders goed geroofd heeft, en gedaan heeft, dat niet goed was in het midden zijner volken; ziet daar, hij zal sterven in zijn ongerechtigheid.

19 Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders? Immers zal de zoon, die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden, en die gedaan heeft, gewisselijk leven.

20 De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.

21 Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.