Ezechiël 24:16

16 Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer ogen van u wegnemen door een plage; nochtans zult gij niet rouwklagen, noch wenen, en uw tranen zullen niet voortkomen.

Ezechiël 24:16 Meaning and Commentary

Ezekiel 24:16

Son of man, behold
This is said to raise the attention of the prophet, something strange and unusual, interesting and affecting, being about to be delivered: I take away from thee the desire of thine eyes with a stroke;
meaning his wife; who very probably was of a beautiful countenance, and goodly to look to; however, of an amiable disposition, and in her conjugal relation very agreeable to the prophet; and, no doubt, a truly religious woman, and upon all account's desirable to him. This lovely object of his affection the Lord, who is the sovereign disposer of all persons, signifies he would take away from him by death unto himself; that is, suddenly and at once; and so the Syriac and Arabic versions render it, "with a sudden stroke"; as sometimes persons are struck with death at once with an apoplexy or palsy. The Targum renders it, with the pestilence; it was what the Jews call death by the hand of heaven, by the immediate hand of God; and, it may be, without any intervening disease; or, however, without any train of disorders which lead on to death: yet neither shalt thou mourn nor weep;
on account of the dead; neither privately nor publicly, inwardly or outwardly, though so near and dear a relation; and though it would seem strange, and be charged with want of natural affection, and with a brutish insensibility: neither shall thy tears run down;
his cheeks, by which vent would be given to his grief, and his mind somewhat eased; but all care was to be taken to prevent any gushing of them out of his eyes, and especially that they did not run down in any quantity on his cheeks, and to be seen; though they might seem to be but a proper tribute to the dead.

Ezechiël 24:16 In-Context

14 Ik, de HEERE, heb het gesproken; het zal komen, en Ik zal het doen; Ik zal er niet van wijken, en Ik zal niet verschonen noch berouw hebben; naar uw wegen en naar uw handelingen zullen zij u richten, spreekt de Heere HEERE.
15 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
16 Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer ogen van u wegnemen door een plage; nochtans zult gij niet rouwklagen, noch wenen, en uw tranen zullen niet voortkomen.
17 Houd stil van kermen, gij zult geen dodenrouw maken, bind uw hoed op u, en doe uw schoenen aan uw voeten; en de bovenste lip zult gij niet bewinden, en zult der lieden brood niet eten.
18 Dit sprak ik tot het volk in den morgenstond, en mijn huisvrouw stierf in den avond; en ik deed in den morgenstond, gelijk mij geboden was.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.