Ezechiël 24:21

21 Zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Mijn heiligdom ontheiligen, de heerlijkheid uwer sterkte, de begeerte uwer ogen, en de verschoning uwer ziel; en uw zonen en uw dochteren, die gij verlaten hebt, zullen door het zwaard vallen.

Ezechiël 24:21 Meaning and Commentary

Ezekiel 24:21

Speak unto the house of Israel
By word of mouth, to those who were upon the spot with him in Chaldea: and by a messenger, or a letter, to them that were in Judea: thus saith the Lord of hosts, behold, I will profane my sanctuary;
the temple, built for him, and where he dwelt, and was worshipped; where duties performed and holy sacrifices offered up formerly; this he now says he would profane, that is, would bring the Chaldeans against Jerusalem, who should take it, and enter into the temple, and so profane it, and make it common, yea, utterly destroy it: the excellency of your strength, desire of your eyes, and that which
your soul pitieth;
all which is said of the temple; it was the pride and glory of the Jews, what they boasted of, and put their confidence in, and reckoned their strength and security; it was as dear and as desirable to them as Ezekiel's wife was to him, the emblem of it; the destruction and desolation of which would be pitied by them, and would sensibly affect them upon hearing of it, even in prophecy: and your sons and your daughters whom ye have left shall fall by the
sword;
whom they had left behind them in Judea, when they were carried captive with Jehoiakim, and to whom they hoped to return, as their false prophets had assured them; but so it should not be, for these should die by the sword of the Chaldeans, when the city of Jerusalem should be taken, and the temple profaned; and this should be the case of the sons and daughters of those who then should be carried captive, that should be left in the land; as was the case of Gedaliah, and those that were with him.

Ezechiël 24:21 In-Context

19 En het volk zeide tot mij: Zult gij ons niet te kennen geven, wat ons deze dingen zijn, dat gij aldus doet?
20 En ik zeide tot hen: Het woord des HEEREN is tot mij geschied, zeggende:
21 Zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal Mijn heiligdom ontheiligen, de heerlijkheid uwer sterkte, de begeerte uwer ogen, en de verschoning uwer ziel; en uw zonen en uw dochteren, die gij verlaten hebt, zullen door het zwaard vallen.
22 Dan zult gijlieden doen, gelijk als ik gedaan heb; de bovenste lip zult gij niet bewinden, en der lieden brood zult gij niet eten.
23 En uw hoeden zullen op uw hoofden zijn, en uw schoenen aan uw voeten; gij zult niet rouwklagen, noch wenen, maar gij zult in uw ongerechtigheden versmachten, en een iegelijk tegen zijn broeder zuchten.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.