Ezechiël 33:13

13 Als Ik tot den rechtvaardige zeg, dat hij zekerlijk leven zal, en hij op zijn gerechtigheid vertrouwt, en onrecht doet, zo zullen al zijn gerechtigheden niet gedacht worden, maar in zijn onrecht, dat hij doet, daarin zal hij sterven.

Ezechiël 33:13 Meaning and Commentary

Ezekiel 33:13

When I shall say to the righteous, that he shall surely live,
&c.] A happy life, here and hereafter; an eternal life, and not die the second death: this must be understood, should he appear a truly righteous person; one that does not trust to his own righteousness, but to the righteousness of Christ, and lives by faith on that; looking for the hope of righteousness through it, and behaving agreeably to his character: but if he trust to his own righteousness, and commit iniquity;
as he will by trusting to it; if he trusts to it for acceptance with God, and justification in his sight, and thinks himself proof against all temptation to sin on account of it; and that he has righteousness enough to make amends for sins committed, or for other sins he may commit; and which he may venture upon through this false notion, and so be led on to an open course of sinning, and series of committing iniquity: all his righteousness shall not be remembered;
God will take no notice of it; it shall be of no avail to justify him from sin, and secure him from wrath; it will be as if it never had been: but for his iniquity that he hath committed, he shall die for it;
an eternal death, which is the just wages of sin; from which a man's own righteousness can never deliver him, though the righteousness of Christ does deliver from it; see ( Proverbs 10:2 ) ( 11:4 ) .

Ezechiël 33:13 In-Context

11 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?

12 Gij dan, o mensenkind! zeg tot de kinderen uws volks: De gerechtigheid des rechtvaardigen zal hem niet redden ten dage zijner overtreding; en aangaande de goddeloosheid des goddelozen, hij zal om dezelve niet vallen, ten dage als hij zich van zijn goddeloosheid bekeert; en de rechtvaardige zal niet kunnen leven door dezelve zijn gerechtigheid, ten dage als hij zondigt.

13 Als Ik tot den rechtvaardige zeg, dat hij zekerlijk leven zal, en hij op zijn gerechtigheid vertrouwt, en onrecht doet, zo zullen al zijn gerechtigheden niet gedacht worden, maar in zijn onrecht, dat hij doet, daarin zal hij sterven.

14 Als Ik ook tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven! en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doet;

15 Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zodat hij geen onrecht doet; hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.